In Artis, bij de pinguïns in de zon
vieren we het afscheid van jouw leven
jij draagt mijn blauwfluwelen pet, ik jouw rode das
ik zet je rolstoel aan het hek, zwart-witte pijlen
schieten door het water en buigen af voor onze tenen
hebben ze vleugels of vinnen? vraagt de juf aan kinderen
die dat niet kan schelen; ze wijzen, duwen, schreeuwen
er is een oppasser verschenen met aan elke hand een emmer vis
hij geeft de Jan van Genten eerst te eten
dan de pinguïns; de reigers kijken toe
toonbeeld van honger en gebrek
in hun schouderophalend weten
dat is gemeen, zegt een gevoelig kind
zo is het leven, denk ik bits en even
somber als een reiger
maar niet in Artis bij de pinguïns in de zon
want aan het einde van de voedertijd vliegen
dode vissen door de lucht, alleen voor reigers
jij volgt ze op hun hoge vlucht, de zon op je gezicht
één eeuwig vloeiend ogenblik gevangen in het licht.