Biografie

Van Gelder, Hendrika (Amsterdam, 7 mei 1870 – Sobibor, 7 mei 1943), kunstschilder, tekenaar. Dochter van Abraham Michael Emanuel van Gelder (1837-1909) handelaar in goud en zilver en Reintje Simons (1840-1933).
Hendrika, roepnaam Riekie, was het zesde kind in een joods gezin met twaalf kinderen. Tot 1908 woonde de familie van Gelder op de Oudezijds Voorburgwal in het centrum van Amsterdam, daarna in de Nicolaas Maesstraat in Amsterdam Zuid. Drie oudere broers emigreerden naar Amerika. De andere broers en zusters trouwden allen. Hendrika’s vader stierf op 71-jarige leeftijd, haar moeder bereikte de eerbiedwaardige leeftijd van 93 jaar.

Als enige ongetrouwd gebleven dochter bleef Hendrika met haar moeder in het ouderlijk huis wonen, wel had ze een eigen atelier. De journalist en dichter Joseph Gompers gaat daar in 1925 op bezoek voor het joodse tijdschrift De Vrijdagavond. Hij beschrijft de sfeer op haar atelier als typisch joods: in de gang portretten van de Palestijnse Rabbijnen, een menora (zevenarmige kandelaar) en een joods gebedenboek op een prominente plaats.
In 1918 schenkt zij een schilderij (Papavers) aan een verloting ten bate van het Joodsch Nationaal Fonds om land in Palestina te kunnen kopen. Een stilleven met symbolen van het joodse geloof bevindt zich in het Joods Historisch Museum. Een dergelijk schilderij werd door Hendrika van Gelder ingezonden naar de verkooptentoonstelling die de Stichting Van Leer in 1942 organiseerde tot steun van joodse kunstenaars. Dezen mochten vanwege hun afkomst geen lid meer zijn van kunstenaarsverenigingen en waren daarmee buitengesloten van het kunstbedrijf. Het stilleven werd door de Stichting aangekocht en kwam te hangen in De Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge. (Archief Van Leer 1942) Mogelijk maakte zij een tweede schilderij naar dit model, dat werd gekocht door Isaac Busnach, de pachter van het joods café in de Hollandsche Schouwburg. (Site of Deportation 2013, 102) Dit hangt nu in het museum. Het is tot 1994 in de familie gebleven.

 

Opleiding

Gompers legt verband tussen Hendrika’s joodse identiteit en de lange moeizame weg naar het kunstenaarschap. In het behoudende joodse milieu waar zij uit voortkwam werd een carrière in de kunst met wantrouwen bekeken en beslist niet aangemoedigd. De twijfels van het thuisfront omtrent een kunstzinnige loopbaan voor hun dochter bieden een mogelijke verklaring voor het vertraagd op gang komen van Hendrika’s carrière. Zij neemt weliswaar les bij Henriëtte Asscher die haar de grondbeginselen van het schilderen bijbrengt, maar aan een ‘officiële kunstopleiding’ begint zij pas als ze al tegen de dertig loopt. Ze gaat naar de ‘Dagteekenschool voor meisjes’ om haar ‘lagere acte tekenen’ te behalen. Daar kreeg ze schilderles van Jo Stumpff. Na het behalen van haar diploma volgt Hendrika nog een jaar boetseer-les bij de beeldhouwer Marinus (Rien) Hack. Hendrika is inmiddels tweeëndertig. Of de lessen van Rien Hack effectief zijn geweest is niet meer te achterhalen: er is geen enkel plastisch werkje van haar bekend. Beoefening van kunstnijverheid was destijds een beter verdienmodel dan het vrije kunstenaarschap. Toch had Hendrika juist dat voor ogen; nergens vermeldt zij dat zij tekenlerares is geweest of een kunstambacht heeft beoefend.
Na de boetseerlessen werd haar opleiding als afgerond beschouwd. Zij ging niet zoals veel van haar schoolgenoten verder studeren aan een kunstopleiding, dit ondanks het feit dat de schilder August Allebé, destijds directeur van de Rijksacademie, voldoende talent in haar zag om zo’n studie te rechtvaardigen. (Gompers 1925, 123) Zelf wilde Hendrika graag door. Dankzij de aanmoediging van de succesvolle schilder Eduard Frankfort die genoeg goeds in haar werk zag om haar te accepteren als leerling, mocht zij, zoals ze zelf schreef op een vragenformulier van kunsthandelaar Nico van Harpen, haar liefde voor de kunst ‘eerst later’ ernstig opvatten. In 1904, na haar leerperiode bij Eduard Frankfort, wordt zij lid van kunstenaarsgenootschap St. Lucas.

 

Tentoonstellingen en waardering

In 1909, zij is dan 39, doet Hendrika van Gelder voor het eerst mee met een groepstentoonstelling van het St. Lucasgenootschap. In hetzelfde jaar wordt zij lid van Arti et Amicitiae en in 1915 sluit zij zich aan bij De Onafhankelijken. Als zij eindelijk haar liefde voor de kunst serieus mag en kan nemen, ontwikkelt ze zich snel en is zeer productief. Tussen 1909 en 1940 exposeert ze (vrijwel) jaarlijks met deze verenigingen. In 1913 neemt zij deel in de grote tentoonstelling over vrouwenarbeid: De vrouw 1813-1913; en doet ze vaker mee aan tentoonstellingen van vrouwelijke kunstenaressen. Ze exposeert ook in de Haagse Pulchri Studio en bij de Larense Kunsthandel Nico van Harpen.
Na de dood van haar moeder, betrekt zij in 1934 een atelierwoning in het nieuwgebouwde kunstenaarscomplex aan de Zomerdijkstraat in Amsterdam. De landschappen die zij inzendt voor de openingstentoonstelling worden gunstig besproken. ‘Het Stadsgezicht op Castellar munt uit in warmte en eenvoud’. (Algemeen Handelsblad 1934) Negen jaar kan ze er zelfstandig wonen tussen gelijkgestemden.
In 1940 vermeldt Hendrika van Gelder op een vragenformulier van kunsthandel Mak van Waay dat zij sinds dat jaar ‘als Jodin’ geen lid meer is van de kunstenaarsverenigingen waar zij ooit bij hoorde. In 1943 wordt ze vanuit de Zomerdijkstraat gedeporteerd naar Sobibor waar zij op zeven mei, haar 73ste verjaardag, wordt vermoord. Al haar in het atelier aanwezige werk is in beslag genomen en waarschijnlijk vernietigd.

In de jaren twintig en dertig maakte Hendrika van Gelder enkele kunstreizen naar Zuid-Frankrijk en Italië, waarbij zij zich toelegde op aquarelleren en tekenen van landschappen en stadsgezichten. Haar buitenlandse werk kennen we alleen in reproductie: een gezicht op de Italiaanse badplaats Nervi, door Gompers zeer geprezen, en een aquarel van de kust bij Menton. In de kritieken wordt wel melding gemaakt van ander werk uit Frankrijk, o.a. het al genoemde Gezicht op Castellar en een potloodtekening van Menton. Er is één landschap van haar bewaard: een Nederlands bosgezicht in olieverf.

Hendrika werkte met olieverf en aquarel, tekende met pen, kleurpotlood en pastelkrijt waarmee ze opmerkelijke resultaten behaalde. De portretkunst had haar voorkeur, maar zij schilderde ‘met liefde’ ook landschappen, bloemen en stillevens. (Vragenlijst Van Harpen) De natuur was haar voornaamste richtsnoer. In haar bloemstillevens weet ze haar liefde en ontzag voor de natuur en het verhaal van groei, bloei en verval krachtig uit te drukken. Gompers besteedt uitgebreid aandacht aan de sfeer in haar schilderijen, haar vermogen om karakters neer te zetten en een scène te laden met stemming en zeggingskracht. (Gompers, 1925, 124)
Sfeervol, sterk en warm, zijn woorden die nogal eens werden gebruikt in kranten en tijdschriften waarin haar werk werd besproken. Er werden geen lange stukken aan haar gewijd, maar de kritieken die ze kreeg waren altijd positief. Als haar werk opviel, was het door de goede kwaliteit. Zij wordt tezamen met een aantal collega’s een van ‘de meest beroemde joodse schilders en grafici’ genoemd. (Gompers 1940)
Zelf was zij bescheiden over haar kunnen. Bij een van haar inzendingen schreef zij in de catalogus: ‘Over mijn eigen werk slechts dat, dat ik bij elk werk dat ik van mij af moest zetten, ontevreden ben, toch in ontroering nieuw werk begin.’ (De Onafhankelijken 1937, 67)

Het werk dat is bewaard, geeft blijk van een verfijnd kleurgevoel. Zij werkte in realistische stijl, maar met een losse vlotte toets, zelf noemt ze haar stijl ‘impressionistisch’. Hoe graag Hendrika ook naar de natuur werkte, ze kon dat ook loslaten. In voornoemde vragenlijst voor de Larense kunsthandel Van Harpen schrijft ze zich zeer aangetrokken te voelen tot ‘decoratieve uitingen in kleur en lijn van persoonsaanvoelingen’. Gompers kan deze paneeltjes wel waarderen. Hij noemt het ‘expressionistische schilderstukjes vol kleurrijke verrassingen.’ Dit werk exposeerde ze niet binnen het reguliere kunstcircuit, maar bij meer alternatieve instellingen voor ‘spirituele’ kunst zoals die van Karel Schmidt en Verwey en het instituut voor Psychisch onderzoek en Magnetisme in de Helmersstraat. Van deze ‘trancekunst’ is tot nu toe niks teruggevonden.

 

Portretten

Hendrika kwam graag bij de cultureel ingestelde familie van haar moeder en maakte portretten van hen. In 1913 maakte zij in pastel een portret van haar achternicht Jo Simons-Van Hamersveld en twee van haar dochtertje Eka. Er zijn twee geestige tekeningen van haar grootvader Louis Simons en een halfzuster van haar moeder. Zij wilde altijd een portret te schilderen van haar achterneef, de hoogleraar David Simons, maar die hield dat steevast af met de woorden: ‘dat mag je doen als je het lelijke mooi kunt maken.’ Wel kocht hij een stilleven van haar, die hij ‘Een echte Van Gelder noemde’. (Simons 1983, 3) Van haar zwager, de industrieel Philip van Son, maakte zij een portret in olieverf. Een portret van haar moeder dat zij in 1917 exposeerde bij De Onafhankelijken bleef bewaard in Amerika.
Op groepstentoonstellingen presenteert zij vaak portretten maar biedt die niet te koop aan; vermoedelijk waren portretopdrachten een belangrijke bron van inkomsten. Voor het Album Amicorum voor de schilder Coenraad Mathias Garms tekende zij een meisjesportret met pastel. Het album bevindt zich in het Teylersmuseum. Begin jaren ‘40 maakte zij een groepsportret van haar nichtjes, dat in de oorlog verloren ging.

 

Persoonlijkheid

Een zelfportret in pastel uit begin jaren twintig toont een zelfbewuste vrouw met een scherpe humoristische blik. Hiervan rest slechts een reproductie in zwart-wit. Volgens Gompers was het fraai van stofuitdrukking en met een fris en sprekend coloriet. (Gompers 1925,125) Verderop noemt hij haar een ‘alleszins intellectuele vrouw’. Het feit dat zij zich aangetrokken voelde tot ‘expressionistisch’ werk (persoonsaanvoelingen) doet vermoeden dat ze een hang had naar de esoterische spiritualiteit van theosofen en vrijdenkers, zoals veel kunstenaars uit die tijd. (Heyting 1994) Maar haar voornaamste inspiratiebron was en bleef ‘de natuur’ en ze nam zichzelf als traditioneel kunstenares te serieus om deze weg te vervolgen. Haar spiritualiteit werd waarschijnlijk sterker bepaald door haar Joodse identiteit dan door de theosofie en andere vormen van religieuze vrijdenkerij; nog in 1942 maakte ze een stilleven met symbolen van het Joodse Geloof en stelde dat publiekelijk ten toon.
Uit de weinige bewaarde correspondentie blijkt dat zij warme vriendschappen onderhield – ook met collega’s zoals de schilder Martin Monnickendam. Een nichtje heeft goede herinneringen aan haar ‘lievelingstante’.

Door tussenkomst van de nazi’s leken leven en werk van Hendrika van Gelder vrijwel uitgewist. Voor de herdenkingstentoonstelling van vermoorde joodse kunstenaars in 1995 kon men geen enkel werk van haar vinden. (Rebel mijn hart, 191) Maar de tijd staat niet stil. Dankzij digitalisering en nieuwe zoekmethodes zijn er inmiddels achttien oorspronkelijke werken van Hendrika van Gelder bekend en zes in reproductie. Een van de broers die naar Amerika was geëmigreerd nam na een bezoek aan Nederland, zeven schilderijen mee terug waaronder het portret van zijn moeder. Die ‘overleefden’ in Amerika de oorlog.

 

Werk

Werk van Hendrika van Gelder bevindt zich in het Joods Historisch Museum; het Teylersmuseum; en in privécollecties (zie website Renée Simons, moet nog geplaatst)
(Het werk is te zien op: reneesimons.nl – moet nog geïnstalleerd)

 

Naslagwerken

Jacobs, Mak van Waay, Saur, Scheen, Van Hall, Vollmer

 

Archieven – Bronnen

RKD; NIOD; JHM; ATRIA; Gem. Archief ASD

Amsterdam, Stadsarchief: Bevolkingsregister Gezinskaarten 1893-1939, A. M. E. van Gelder

Archief stichting Van Leer 181a –1a – 1942

Archief Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam

De nakomelingen van David Levy Simons en Engeltje de Sterke, Scheveningen 1994 (ongep.)

Simons, E.C., Familiegeschiedenis, Wassenaar, november 1983 (ongep.)

Maatschappij voor kunst- en antiekveilingen N.V., Vragenlijst voor kunstenaars, Amsterdam, Mak van Waay, augustus 1940, ingevuld door Hendrika van Gelder

Nico van Harpen, Vragenlijst voor kunstenaars, Laren (NH) 1924, ingevuld door Hendrika van Gelder

 

Tentoonstellingscatalogi

Catalogi groepsexposities kunstenaars verenigingen ‘St. Lucas; Arti et Amicitiae; De Onafhankelijken tussen 1909 en 1940.Voor elke tentoonstelling werd een catalogus gemaakt, waarin een overzicht werd opgenomen van de ingezonden kunstwerken (eventueel met prijsopgave) en deelnemende kunstenaars.

Catalogus van de nationale tentoonstelling van kunstwerken, onder bescherming van H.M. de Koningin, met daaraan verbonden verloting ten bate van het Koninklijk Nationaal Steun-comité 1914.

Catalogus van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913, Amsterdam 1913, afd. Bk. nr. 58 en nr. 228

Tentoonstellingscatalogus, De onafhankelijken, Amsterdam, Stedelijk Museum, 1937, p.67

 

Literatuur (een selectie)

J. van Adrichem (e.a.), Rebel mijn hart: kunstenaars 1940-1945, Zwolle 1995, p 191

Hetty Berg, David Duindam, Frank van Vree, Site of Deportation, Site of Memory, The Amsterdam Hollandsche Schouwburg and the Holocaust, Amsterdam 2018

Jan Engelman, ‘Schilders en beeldhouwers van dezen tijd exposeren in het Rijksmuseum – Een droeve lijst in de Nachtwachtzaal’, De Tijd, 10 oktober 1945

J. Gompers, ‘Hendrika van Gelder, Joodsch schilderes’, De Vrijdagavond; joodsch weekblad jrg 2, 1925, 34, pp 123 – 125

J. Gompers, ‘Jozef Israëls en Dr. J. Mendes da Costa – De twee voornaamste Joodsche beeldende kunstenaars der laatste vijf en zeventig jaar’, Nieuw Israëlitisch weekblad, Amsterdam 24-05-1940

L. Heyting, De wereld in een dorp – Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum, Amsterdam 1994, pp. 164-170.

‘In Memoriam – tentoonstelling van werken van gedurende de jl. wereld oorlog omgekomen kunstenaarsleden der Maatschappij van Arti & Amicitiae, in Amsterdam 11 januari-11 februari 1947’, Die Constghesellen; maandblad voor de Nederlandse Beeldende Kunst 1947

Hanna Klarenbeek, Penseelprinsessen & broodschilderessen. Vrouwen in de beeldende kunst 1808-1913, Bussum 2012

Francoise Ledeboer, ‘Slachtoffers van Nazi’s spreken’, Provinciale Zeeuwse Courant, Kunst + cultuur,7 april 1995
‘Tentoonstelling Atelierwoningen’, Algemeen Handelsblad, Amsterdam, 02-12-1934.

‘Werk van Joodsche schilders, de Van Leer Stichting doet aankopen’, Het Joodsch Weekblad, 52, 1 april 1942, p 5

www.joodsmonument.nl hendrikavangelder

www.joodsamsterdam.nl hendrikavangelder

www.artindex.nl/lexicon/default.asp?id=6&num=0859900087022010001231677001830920506511 _Hendrika van Gelder