Kunst & Cultuur

De abstracties van James Leyer

Wat een heerlijk schilderij voor deze donkere tijd, dacht ik toen ik de foto van de november-december Kringprent binnenkreeg. Een dansje in vlinderlichte voorjaarskleuren, Le temps des lilas et le temps des roses.

Abstract no.14 was het nuchtere antwoord van de maker James Leyer, toen ik naar de titel vroeg. Hij heeft niks met poëtische titels. Abstractie is vrijheid boven al, voor maker en toeschouwer.

James Leyer (1942) koos dit werk, samen met onze nieuwe Kringprent-bezorger, Annelies Rigter, uit zijn verrassend omvangrijke oeuvre. Verrassend én omvangrijk in twee betekenissen.
De verrassing is de omvang, het formaat. De lieflijke prent die mij doet denken aan het voorjaar met seringen en vlinders meet 2.20 x 1.60.

abstract no.14 – 2.20 x 1.60 m

Mijdrecht

Het bevindt zich in een industrieel gebouw op een klein bedrijventerrein in Mijdrecht. De saaie, bakstenen buitenkant verraadt niets van het artistieke proces dat hier, bijna dagelijks, plaatsvindt. Achter de toogdeuren bevindt zich een duizelingwekkende verzameling van schilderijen in allerlei formaten, vele verbluffend groot, maar ook stapels kleiner werk; collages in hout en leer; vrijstaande beelden van gestapelde houtblokken; creaties in verschillende materialen. Dit alles verspreid over twee verdiepingen.
Ik ga vaak op atelierbezoek, maar dit is met stip het allergrootste atelier dat ik ooit heb gezien. James wijst naar boven.

‘Dat is de fabriek, daar gebeurt het. Hier beneden is het meer een opslag, ook voor bevriende kunstenaars.’

Waarom Mijdrecht? vraagt de Amsterdammer in mij.

‘Waar vind ik dit in Amsterdam? Hier heb ik de ruimte, het kost evenveel tijd om hiernaartoe te rijden als naar een bedrijventerrein in Amsterdam Noord. Toen ik het kocht zei de makelaar: “James, hier wil je niet dood gevonden worden.” Maar ik vind het fijn hier. Niet dat geraas en gedoe van die stad. Het is een prachtige rit door de Vinkeveense plassen, je zit hier tussen gewone hardwerkende mensen. Ik vind dat gezellig en voel me hier thuis.’

Tegen de toogdeuren en de muren leunt het werk dat is teruggekomen van de zomertentoonstelling bij galerie ARTS van Davy de Boer. Enorme doeken in abstract expressionistische stijl, waaronder ook Abstract no.14.
Henk van Os, voormalig directeur van het Rijksmuseum, met wie James bevriend is en die de tentoonstelling heeft geopend, zocht samen met Davy de doeken uit. De Boer is huisarts en heeft zijn praktijk omgebouwd tot galerie. James wijst naar een tafel met een stapel kleinere schilderijen.

‘Ik was van plan om die tentoon te stellen, maar Henk wilde die grote. Ik zei okay, maar dan niet te veel. Dat heeft goed uit uitgepakt. Er is behoorlijk verkocht en de opbrengst was voor een goed doel, Kinderen in Nood.
Deze is verkocht, die moet nog worden opgehaald.’

Verkocht! – Zonder titel – acryl op doek – 2.20 x 1.30

We komen langs de tafel met kleiner werk. Ik til er een paar van de stapel om te kijken. Ik vind ze mooi. Hun kwaliteit is voor mij makkelijker te bevatten dan die heel grote formaten. Misschien moeten mijn ogen en hersens zich daar nog op afstemmen. Kijken kan je leren.

Onder de trap naar boven een muur vol collages van stukjes hout. James exposeerde daar een van op de zomersalon van De Kring.

Collages in hout

‘Allemaal afvalhout. Ik zaag nooit wat. Het is wat ik vind op straat of krijg bij een houtfabriek. Waarom sommigen omwikkeld zijn met touw, weet ik niet. Soms denk ik van iets: het is niet af, er moet nog wat mee. Het maken is voor mij een ongoing proces. Ik werk aan verschillende dingen tegelijk. Daar heb ik de tijd en de ruimte voor.’

De fabriek

We gaan naar boven, naar ‘De fabriek,’ een enorme ruimte met schilderijen, groot en klein tegen de wanden, collages van gekleurd leer. Op de grond kwasten, potjes tubes, half afgemaakte schilderijen, stukjes leer.

Een hoekje in de fabriek

‘Dat leer komt allemaal van tassenmaakster Hester van Eeghen. Zij is twee jaar geleden overleden, veel te vroeg. Ik vond haar werk mooi, was met haar bevriend. Ik vroeg wat ze met de overgebleven stukken leer deed. Toen kreeg ik zakken vol met restjes.’

Collage, zonder titel –  leer en acryl op paneel

Carel Visser

Na zijn studie economie zette James een aantal succesvolle adviesbureaus op. Naast zijn werk als consultant werd hij bestuurder bij de Academie voor Bouwkunst, Toneelgroep Amsterdam (ITA) en Ateliers 63. Bij de laatste ontmoette hij kunstenaar Carel Visser.

‘Visser werd heel belangrijk voor me. Hij nam mij, de econoom in pak en das, mee op zijn rondes langs de ateliers van studenten. Dan gaf hij commentaar op het werk van de studenten. Na verloop van tijd dacht ik: Dit wil ik ook! Ik wil ook kunstenaar zijn! Visser heeft dat nooit geweten. Weer kwam die drang om zelf kunst te gaan maken in mij op, zoals ik die ook in mijn studententijd had ervaren.’

De hang naar het abstracte

‘Ik studeerde economie in Rotterdam. In Boymans zag ik abstracte werken van Mondriaan, Schwitters, Malevich. Ik voelde me daar vreselijk toe aangetrokken. Het speelse van Schwitters, de zuivere abstractie van Mondriaan en het totaal nieuwe beeld van Malevich.’

Ik vraag of hij ook het figuratieve werk van Mondriaan kent.

‘Ja, prachtig, zonder meer, maar ik zag dat niet. Sterker nog: Ik wilde dat niet zien! Ik ging ook niet naar het Rijksmuseum van Henk van Os. Henk moest daar om lachen.
Ik heb een absolute hang naar het abstracte. Dat fascineert me mateloos! Neem Malevich! In dezelfde tijd, zestig jaar geleden dus, was een tentoonstelling van Malevich in het Stedelijk. Toen sloeg bij mij de bliksem in: Jezus, waar gaat dit over? Dit zit in mijn hoofd!’

Waarom niet naar de kunstacademie als dat schilderen hem zo fascineerde?

‘Ik kwam niet uit een kunstzinnige omgeving. Mijn vader had een bedrijf in bloembollen, mijn stiefmoeder zorgde voor een groot gezin. Ze was lief en aardig, maar ze had niks met kunst. Ik wist dus niet hoe ik dat aan moest pakken, bang ook dat ik mij er niet thuis zou voelen. Laat ik maar economie gaan studeren, dacht ik, daar kan je alle kanten mee op.’

St. Ives

‘Mijn drang om te schilderen bleek van mijn biologische moeder te komen, die schilderde ook. Maar dat wist ik toen niet. Ik heb haar twintig jaar niet gezien. Ik ben geboren in Engeland. Mijn vader landde in Normandië als lid van de prinses Irene brigade. Ik was vijf jaar toen ik na de oorlog met mijn vader in Nederland kwam.

Mijn moeder, Barbara Dalgarno maakte naïeve schilderijtjes die ze aan de buitenkant van haar cottage hing om te verkopen in Mousehole (Cornwall).
Dat was vlak bij het kunstenaarsdorp St. Ives waar Barbara Hepworth en Ben Nicholson bekenden van haar waren.
Ze was enthousiast over mijn werk. Dat moet naar the Tate, vond ze toen ik haar iets van mijzelf liet zien. Daar zal ik voor zorgen, beloofde ik.
Ik ben niet in the Tate terechtgekomen, maar ik heb wel een tentoonstelling gehad op mijn oude dag. Ik signeer mijn werk tegenwoordig ook wel als Leyer en Dalgarno.

Hoewel ik niet naar de kunstacademie ging, was ik heel creatief in mijn studententijd. Ik ontwikkelde mij alle kanten op: toneel, schrijven, en ja, ook schilderen. Niet van die grote formaten natuurlijk want ik schilderde op mijn studentenkamer. Wat ik toen heb gemaakt heb ik allemaal weggegeven. Dit is er nog over.’

Hij toont me een doekje met Malevich-achtige vormen, maar minder strak, expressionistischer.

Werk van zestig jaar geleden, de invloed van Malevich

Eenmaal aan het werk als consultant en bestuurder kwam er van zelf creatief bezig zijn niet veel meer terecht. Als second best begon hij met verzamelen van hedendaagse kunst, bij Collection d’Art; Espace, Art & Project.

‘Ook dat betekende contact en vriendschappen met kunstenaars. Ik kocht niet alleen, ik zocht ze ook op. Ger van Elk, Freymoeth, Jaap Hillenius. Ik was geïnteresseerd.’

In de jaren negentig verkochten hij en zijn partner de consultancybureaus aan Deloitte. James begon een eenmansbedrijfje onder de titel “ruzies&fusies”. Eindelijk ging hij zelf schilderen.

Armando

‘Vanaf 2004 bracht ik mijn vriend Armando, die invalide was geworden na een attaque, jarenlang 4x per week naar het atelier van Sjoerd Buisman in de Pijp.
Ik hielp Armando weer aan het werk. Er kwamen veel mensen langs, kunstenaars, vrienden, handelaars, allerlei volk uit de kunstwereld.’

‘Ik kon daar ook werken, toen pas begon ik mij echt te ontwikkelen. Kijken naar wat Armando deed, zelf aan de slag. Af en toe liet ik iets zien. Maar Armando gaf niet zulk uitgebreid commentaar als Visser. Soms zei hij: “Je bent nog niet klaar.” Daar bedoelde hij mee: dat is niks, klote van de bok! Of: “Laat die maar staan.” Het heeft een tijd geduurd voordat ik snapte wat hij bedoelde: die is goed, niks meer aan doen. Dan ging ik er niet meer aan prutsen.
Ik heb heel veel gehad aan die periode met Armando. “Kijken, kijken, kijken”, zei hij. Inmiddels weet ik wanneer toch nog iets mee moet. Zodat het eigener wordt.’

Abstract expressionisme

‘Durven, doen, doorgaan! zei Armando. En dat heb ik gedaan. Uiteindelijk heb ik de schildervorm gevonden waarin ik mij het best kan uiten: abstract expressionisme. Dat is een intuïtieve manier van schilderen, authentiek, niet te veel nadenken, dicht bij je gevoel blijven.
De grote namen van die stroming uit de jaren vijftig in de VS zijn natuurlijk Jackson Pollock en De Kooning. Maar ook Joan Mitchell, Helen Frankenthaler, Mitchell was toen niet zo bekend, maar brengt inmiddels op veilingen miljoenen op. Ik ben gek op dat werk!’

‘Leuk, mooi, tevreden mee, is niet genoeg. Het gaat om iets wat van jou is, wat je herkent, en wat je voor de ander neer wil zetten.
Ik ga naar Mijdrecht, zeg ik als mensen mij vragen wat ik doe in het leven. Mijn kinderen noemen het ‘M.’ James is naar M, zeggen ze.
Kunst brengt hoop, troost en verbinding. Behalve de kinderen en kleinkinderen, is het schilderen, het naar Mijdrecht gaan, het grote geluk in mijn leven. Zo ontvlucht ik de wereld.’

Renée Simons
28 november 2023