Engelenhaar p. 146
Uit:
40 korte kerstverhalen
ISBN 9075606044
Uitgeverij Van Ditmar 1996
Engelenhaar
Zijn dochter had gelijk, het was hier niet behaaglijk. Het huis leek zich tegen hem te hebben gekeerd; meubels stonden in de weg, lampen gingen kapot, de verwarmingsketel sloeg soms zomaar af. Godzijdank was ze op de wintersport, zijn kleine waakhond. Beschermengel. Victor had haar zowat de trein in moeten duwen. ‘Geniet er maar van, kind. Je werkt zo verschrikkelijk hard. Nee, ik ben niet eenzaam, je weet dat ik niks om Kerstmis geef. Ongein’.
Trudie had wel om Kerstmis gegeven. Fluisterend had ze Sara voorgelezen uit de kerstverhalenomnibus, kaarsjes gebrand, een kerstklok van papier opgehangen. Maar ze had nooit een kerstboom in huis gehaald. Alsof ze hem daarmee zou hebben gekwetst. Onzin natuurlijk, een kerstboom kon geen kwaad. Had hij dat maar gewoon gezegd. Korte metten met die fijngevoeligheid.
Gestommel op de trap. Victor schrok, klemde zijn kaken op elkaar en stond een ogenblik doodstil voordat hij zich in een leunstoel liet zakken. Zijn hart kwam langzaam tot bedaren. Wat was er met hem aan de hand? Werd hij seniel? Hij glimlachte. Daar zit hij dan, de overlever, de overwinnaar, eenzaam en seniel in zijn half kapotte huis.